De heerlijkheid Wideux ontstond, aanvankelijk in zeer nederige vorm, sinds 800 na Christus ten tijde van Karel de Grote. Oorspronkelijk lag er een waterburcht, die in 1468, na de slag bij Franchimont, door brandschatting werd verwoest: Goswijn de Strèle, zoon van Catharina van Wideux, voerde op 29-10-1468 de Franchimontezen aan. Hij werd gevangen genomen en, onder het toeziende oog van Karel de Stoute, in Brussel onthoofd.
Wideux brandde in 1735 een tweede maal af. In 1746 verkocht graaf Charles Nicolas Joseph de Berlaymont de Wideux, gehuwd met Marie Anne Antoinette de Cotereau, de heerlijkheid aan de heer Jean Nicolas de Stenbier. Vanaf 1747 verbouwde deze de vervallen burcht tot een strak symmetrisch
neoclassicistisch kasteel omringd door boomgaarden, moestuinen, vijvers en uitgestrekte bossen.
Wanneer Willem van Wideux op 30.08.1482 in Grivegnée sneuvelt, zal zijn dochter, de 19-jarige Margaretha, als deel van de Het kasteel van Wideux kende een ongewone oorlogsbuit in de 15de eeuw
oorlogsbuit, op 14.01.1483 in Diest huwen met Jan III de Cotereau uit het hertogdom Brabant. In 1746 wordt Wideux terug ingelijfd bij het prinsbisdom Luik. Met het overlijden van graaf de Brigode-de Stenbier op 16.09.1914 komt er een einde aan de adellijke bewoning in Wideux, behoudens een korte onderbreking voor het verblijf van de familie de Meeus van het kasteel van Bokrijk tijdens de periode 1918-1919. Op pinksterdag 1926 verwerft het koppel Henricus en Leocadia Cosemans-Hoebreghts uit Alken het kasteel
van Wideux.